Pseudomugil signifer/signatusKner, 1865
SoortbeschrijvingPseudomugil signifer is een kleine, kleurrijke en in Australië endemische soort, die de zoetwaterstroompjes en mondingsgebieden in afwateringsgebieden aan de kust bewoont langs een groot deel van de oostkust van Australië en de eilanden voor de kust. Ze zijn de meest algemene en veel voorkomende soort in zoetwater- en mondingsgebieden langs de oostkust van Australië. Ze zijn voor het eerst ontdekt in de buurt van Sydney, New South Wales rond 1860 en waren het eerste blauwoogje die wetenschappelijk beschreven zou worden. Enkele jaren latere werden exemplaren verzameld uit noordelijk Queensland. Diverse naamswijzigingen volgden, en in de late negentiende en vroege twintigste eeuw werden ze onderscheiden in twee soorten, de noordelijke Pseudomugil signatus en de zuidelijke Pseudomugil signifer. Verder werd nog gesuggereerd dat een populatie die voorkomt op de uit de kust gelegen Low Isles en enige populaties op het noordelijke vasteland nog weer afzonderlijke populaties waren en die verkregen de status van ondersoort als Pseudomugil signatus affinis. De verschillende populaties vertonen opmerkelijke variatie in vorm, hetgeen duidelijk blijkt uit de verwarrende taxonomische geschiedenis. In 1979 hebben onderzoekers door middel van het gebruik van elektroforetische analyse en een grote steekproef van exemplaren van 14 locaties vastgesteld dat alle populaties niet wetenschappelijk van elkaar konden worden onderscheiden. Ze erkenden evenwel dat er enige kleine verschillen waren. Dit komt overigens niet overeen met genetisch onderzoek, dat aangaf dat er uitgebreide verschillen tussen de diverse populaties bestaan. Het onderzoek verschafte een goede reden voor de suggestie dat Pseudomugil signifer mogelijk staat voor twee verschillende soorten. Steun voor deze stelling is niet alleen consistent met enkele van de eerdere tenaamstellingen, maar zijn ook in lijn met recente gedragsstudies. Kweekexperimenten lieten zien dat vissen van weerskanten van de soortverspreiding niet met elkaar kruisten. In Queensland zijn er twee grote geografische populaties, die ten noorden en ten zuiden van de Herbert River, met een tussenliggende vorm in het omgeving van Townsville. Deze resultaten geven aan, dat er nog meer werk aan de winkel is omtrent de taxonomische status van alle populaties van Pseudomugil signifer.
De inheemse vishobbyisten in Australië hebben lange tijd aangenomen dat de diverse vormen van Pseudomugil signifer ook verschillend zijn, in het bijzonder de noordelijke en zuidelijke populaties. En ook dat de vorm in de regio rond Townsville nog weer anders is. Ik hield en kweekte populaties vanuit de Harvey en Lacey Creek in noordelijk Queensland, de vorm uit de Ross River van Townsville, en een aantal verschillende populaties uit zuidoost Queensland over een periode van twintig jaren. Je hoeft deze soort echter maar voor een zeer korte tijd te houden om te beseffen dat ze er niet alleen verschillend uitzien, maar dat ze zich ook verschillend gedragen. Daarom zouden ze gehouden en gekweekt moeten worden binnen hun eigen plaatselijke groepen en het is verstandig de diverse plaatselijke vormen niet onderling met elkaar te laten kruisen. Pseudomugil signifer is één van de van de eenvoudigst herkenbare en alomtegenwoordige leden van de Australische visfauna. Ze hebben een gematigd samengedrukt, langwerpig en halftransparant lichaam dat in kleur kan variëren van bleek olijfgroen, geel tot blauwachtig, met fijne, donkergekleurde randjes langs de schubben op het bovenste deel van het lichaam. Ze hebben twee rugvinnen, zeer dicht bij elkaar, waarvan de eerste veel kleiner is dan de tweede. Zoals de populaire naam suggereert, is de iris blauw. Het kieuwdeksel en de buikpartij zijn zilverig. Er is vaak langs het midden van de zijlijn een rij van 10 tot 12 verticaal langgerekte witte of reflecterende stippen. De mannetjes zijn groter en kleurrijker dan de vrouwtjes. De mannetjes vertonen spectaculaire vinversieringen die snel omhoog en omlaag gedaan worden gedurende de balts en gespannen ontmoetingen met andere mannetjes. Vanwege de uitgestrekte geografische verspreiding van deze soort kunnen de kleuren en tekening op het lichaam en de vinnen variabel zijn. Er is ook een aanmerkelijke variatie binnen populaties in lichaamsgrootte en vinlengte bij de mannetjes. Mannelijke exemplaren van noordelijke populaties kunnen 90 mm groot worden en vrouwtjes 65 mm, hoewel ze aanzienlijk kleiner kunnen zijn over een groot deel van hun verspreidingsgebied. Zuidelijke populaties worden zelden groter dan 40 mm.
Mannelijke exemplaren van noordelijke populaties uit Queensland (in het bijzonder exemplaren uit de Harvey en Laceys Creek) hebben extreme verlengde filamenten aan zowel de rug- als de anaalvinnen. Deze filamenten vallen meestal af bij de vangst en indien dat niet gebeurt, worden ze er door andere vissen afgeknabbeld als de vissen eenmaal in de beperkte ruimte van het aquarium geplaatst zijn. In mijn ervaring groeien deze vin-extensies nooit meer aan en verschijnen ze ook niet bij populaties in gevangenschap. Ze hebben een zilverig tot geelachtig lichaam, met de verlengde delen van de vinnen meer zwartachtig. Die zwarte kleur vinden we ook bij de zomen van de tweede rugvin en de anaalvinnen. De randen van de bovenste schubben zijn donker en vaak is er een donkere streep langs de zijkant. De jongen zijn geelachtig bruin met donkere vlekken op de rug- en staartvin. Een zwarte band langs het midden van de zij met een gelijkende maar kortere donkere band erboven en eronder op de uiteinden van de staartvin (lobben). Er zijn ongeveer zes rijen van donkere vlekken langs de schubbenrijen, naar achteren vervagend. Kuitschietende mannetjes vertonen een kopergele lichaamskleur, in het bijzonder in het gebied rond de kaak. Het eerste dat opvalt aan de noordelijke variant van Pseudomugil signifer, is het formaat van deze vissen in vergelijking met de zuidelijke vormen. De exemplaren die ik ontving uit Laceys Creek in 1980 waren rond de 60 mm groot en een aantal van de mannen had verlengde filamenten aan zowel de rug- als de anaalvinnen, zich uitstrekkend voorbij de staart. Een ander in het oog springend verschil is dat de noordelijke mannen ook hoogst territoriaal zijn en agressief en vaak ondergeschikte mannetjes zullen doden. Buiten het kweekseizoen kan agressie onderdrukt worden door ze te houden in aquaria van een redelijk formaat in gezelschap van een kleine groep regenboogvissen.
De variant uit de Ross River is een grote, hooggebouwde soort met zeer grote vinnen die breed en lang zijn, maar minder intens van kleur. Ze hebben gewoonlijk minder lichaamskleur, maar ze hebben een rij van schitterend blauw of paars weerkaatsende schubben langs het voorste deel van de zijlijn, vaak in elkaar overlopend tot een aaneengesloten band, die aan en uit geflitst kan worden als een neonlicht, wanneer ze een show opvoeren voor langszwemmende vrouwtjes. Ze worden doorgaans gevonden in brakke gebieden van de Ross River en omringende stromen. Een gelijkende vorm strekt zich zuidwaarts uit, tot tenminste de Eurimbula Creek juist noordelijk van “Town of 1770”. Zuidelijke populaties hebben een lichaamskleur van doorzichtig tot olijfgroen van boven, kanariegeel van onder, met een staartwortel die rood getint is. Er is soms een brede donkere band van de borstvin tot de staart. De eerste en tweede vinstraal van de rugvin zijn lang en wit, evenwel zwart aan de basis, terwijl de rest van de vin doorschijnend is. De tweede rugvin heeft een voorste en buitenste rand in zwart, terwijl de rest van de vin geel of oranje is. De anaalvin gelijkt op de tweede rugvin. De staartvin kan doorschijnend tot oranje of geel zijn met de buitenste vinstralen en de puntjes van de staartlobben en soms ook de middelste vinstralen zwart. De borstvinnen zijn doorzichtig tot melkkleurig, met zwarte bovenste stralen. Zoals de naam al aangeeft zijn de ogen prachtig blauw. Vrouwtjes zijn minder kleurig, hebben kleinere ronde kleurloze rug- en anaalvinnen met een zwart lijntje op de voorste rand van de tweede rugvin. Exemplaren uit zoetwater hebben gewoonlijk dieporanje gekleurde rug- en anaalvinnen, terwijl exemplaren uit zout of brak water gele vinnen hebben. Vissen uit zure, door humuszuren gekleurde wateren in zuidoostelijk Queensland vertonen ook dieporanje op de rug- en anaalvinnen. De kleur is evenwel zeer variabel en hangt ook af van de stemming van de vis, de waterwaarden en het voedsel dat de vis krijgt.
Verspreiding en leefomgevingPseudomugil signifer is het wijdstverbreide blauwoogje in Australië. Ze hebben een brede verspreiding van Merimbula Lake even noordelijk van Eden op de zuidkust van New South Wales tot het Cape York schiereiland inclusief de eilanden in de Torres-straat. Ze zijn ook gevonden in de Embley en Mission Rivers nabij Weipa aan de westkust van het Cape York schiereiland. Ze zijn overvloedig in zoetwater leefgebieden en bevolken regenboogbeekjes, leefgebieden rond rivieren en in zoetwatermoerassen, maar dringen gewoonlijk niet ver door in het binnenland. Ze kunnen omstandigheden van brak tot volledig zeewater verdragen, aangezien ze gevonden worden in mangrovekreken in de getijdenzone, in mondingsgebieden en zoutwatermoerassen en op diverse eilanden voor de kust, inclusief Moreton Bay in zuidoost Queensland. Ze worden vaak gevonden in water bij woningbouwontwikkeling langs grachten aan de Gold Coast in zuidoost Queensland. Migratie tussen watertypen is niet noodzakelijk voor deze soort. De soort is eerder kenmerkend voor de overgang tussen zoetwater en mondingsgebieden. Ze bevolken wateren met een temperatuurbandbreedte van 15-28 °C en een pH van 5,5-8,3.
OpmerkingenPseudomugil signifer wordt vaak aanbevolen als een biologische methode voor de bestrijding van muskieten voor plekken waarin kikkers (ter voortplanting) gehouden worden zoals tuinvijvers en waterornamenten. Als u echter kikkers en kikkervisjes in uw tuin en vijver wenst, introduceer dan nooit vis in uw vijver, omdat deze zowel het kikkerdril als de kikkervisjes zullen opeten. Dit is zelfs nog belangrijker, als u een zeldzame of bedreigde kikkersoort in uw omgeving hebt. Alle inlandse vissen eten kikkervisjes, hoewel de kleinere inlandse vissen zoals Pseudomugil signifer alleen de kleine kikkervisjes zullen opeten. Een vuistregel is, dat een afwezigheid van vissen zal leiden tot een grotere kikkerpopulatie, die ook tot op zekere hoogte de aantallen muskieten beperkt. Veel kikkervisjes eten muggenlarven gedurende hun normale activiteiten rond het zoeken van eten. De mate waarin muskieten zich ontwikkelen, kan beperkt worden als kikkerpoelen een dichte bevolking van grote kikkervisjes bevatten.
Literatuur- Gale, A. (1915) Aquarian Nature Studies and Economic Fish Farming. W. A. Gullick, Government Printer, 86pp. - Hadfield, A. J., Ivantsoff, V., Johnston, P. G. (1979) Clinal variation in electrphoretic and morphological characters between two nominal species of the genus Pseudomugil (Pisces: Atheriniformes: Pseudomugilidae). Australian Journal of Marine and Freshwater Research 30: 375-386. - Hurst T, Ryan P, Brown M en Kay B (2005) Fishing for a mosquito control agent. Arbovirus Research in Australia 9: 143-147. - Kner, R. (1866) Specielles Verzeichniss der während der Reise der kaiserlichen Fregatte "Novara" gesammelten Fische. III. und Schlussabtheilung. Sitzungsberichte der Kaiserlichen Akademie der Wissenschaften. Mathematisch-Naturwissenschaften Classe. v. 53: 543-550. - McGlashan, D. J. (2000) Consequences of dispersal, stream structure and earth history on patterns of allozyme and mitochondrial DNA variation of three species of Australian freshwater fish. Ph.D. thesis, Griffith University, Brisbane, Australia. - McGlashan, D. J., J. M. Hughes, en S.E. Bunn (2001) Within-drainage population genetic structure of the freshwater fish Pseudomugil signifer (Pseudomugilidae) in northern Australia. Canadian Journal of Fisheries and Aquatic Sciences 58:1842-1852. - McGlashan, D. J. en Hughes, J.M. (2002) Extensive genetic divergence among populations of the Australian freshwater fish, Pseudomugil signifer (Pseudomugilidae), at different hierarchical scales. Marine and Freshwater Research 53: 897-907. - Moffat, R., Cliff, L., Thomas, D., Breitfuss, M. en Hurst, T. (2005) A local government perspective: benefits of native fish for mosquito control and public relations opportunities. Arbovirus Research in Australia 9: 252-254. - Morton, R.M., Beumer, J.P. en Pollock, B.R. (1988) Fishes of a subtropical Australian saltmarsh and their predation upon mosquitoes. Environmental Biology of Fishes 21: 185-94. - Saeed, B., Ivantsoff, W. en Allen, G. R. (1989) Taxonomic review of the family Pseudomugilidae (Order Atheriniformes). Australian Journal of Marine and Freshwater Research 40: 719-787. - Semple, G. P. (1986) Pseudomugil signifer - maintenance, reproduction and early development of the Pacific blue-eye. Fishes of Sahul 3(3): 121-125. - Stead, D.G. (1906) Fishes of Australia - A Popular Systematic Guide to the Study of the Wealth within Our Waters. William Brooks & Co., Limited, Sydney. - Stead, D.G. (1911) The Proceedings of the Linnean Society of New South Wales (May 31, 1911). - Unmack, P. J. (2001) Biogeography of Australian freshwater fishes. Journal of Biogeography 28: 1053-1089. - West, R. J. en Jones, M.V. (2001) FRDC 97/204 Final Report: Shallow water fish communities of New South Wales south coast estuaries. Report Series Nos. 2001/1. Ocean and Coastal Research Centre, University of Wollongong, Australia. - Wong, B.B.M., J. S. Keogh en M. D. Jennions (2004) Mate recognition in a freshwater fish: geographical distance, genetic differentiation, and variation in female preference for local over foreign males. Journal of Evolutionary Biology 17(3), 701-708. - Wong, B.B.M., J. S. Keogh en D. J. McGlashan (2004) Current and historical patterns of drainage connectivity in eastern Australia inferred from population genetic structuring in a widespread freshwater fish Pseudomugil signifer (Pseudomugilidae). Molecular Ecology 13: 391-401 Bron: Home of the Rainbowfish Auteur: Adrian R. Tappin Vertaling: Bert Evers |