Melanotaenia duboulayiCastelnau, 1878
SoortbeschrijvingMelanotaenia duboulayi werd aanvankelijk gevangen in 1870 uit de Richmond River in het noorden van New-South-Wales door een man genaamd Duboulay (du Boulay). Ze werden later wetenschappelijk beschreven als Atherinichthys duboulayi door Castelnau in 1878. Weer later waren ze ook bekend als Nematocentris fluviatilis en Melanotaenia fluviatilis. Na een evaluatie van de familie van regenboogvissen door Allen in 1980, werden ze overgebracht naar Melanotaenia splendida fluviatilis. Hun huidige wetenschappelijke naam volgt uit een vroege studie door Crowley et al. in 1986. Deze studie resulteerde in een scheiding van de Melanotaenia splendida fluviatilis in twee soorten, Melanotaenia duboulayi uit de afwateringssystemen van de oostelijke kust in het noorden van New-South-Wales en het zuiden van Queensland, en Melanotaenia fluviatilis uit het Murray-Darling River-systeem.
Melanotaenia duboulayi kan een maximale lengte bereiken van 12 cm, maar zijn meestal minder dan 10 cm lang. De vis heeft een slank en gecomprimeerde lichaamsvorm die steeds hoger wordt naarmate de leeftijd vordert. Er zijn twee rugvinnen, heel dicht bij elkaar, de eerste veel kleiner dan de tweede. De vissen vertonen aanzienlijke kleurvariaties binnen hun geografisch bereik. Over het algemeen is het lichaam zilver-blauw of groen, afgewisseld met diepblauwe of gele tinten. De rijen schubben zijn afgezet met smalle gele lijnen en belegd met oranje tot roodbriljant. Een prominente plek is gereserveerd voor een karmozijn rode vlek op het kieuwdeksel. De kleur van de vinnen varieerr van helder geelachtig tot rood, met rode vlekken en donkere randjes. Deze donkere randjes worden bij de mannetjes intens zwart tijdens de paaitijd. De grotere mannetjes zijn gemakkelijk te onderscheiden van de vrouwtjes door hun heldere kleuren en kunnen ook worden herkend aan de verlengde achterste vinstralen in de tweede rugvin en de anaalvin. Vrouwen hebben afgeronde rug- en anaalvinnen, die kleiner zijn en waarbij de donkere randen ontbreken. Het onderscheid tussen de Melanotaenia duboulayi en Melanotaenia fluviatilis is niet eenvoudig te zien. Voornaamste verschillen zijn lichaamshoogte, aantal vinstralen, kleur en patroon. Daarnaast zijn er duidelijke verschillen in de kenmerken van de eieren en larvale ontwikkeling. Melanotaenia fluviatilis heeft vaak een bredere kop en de snuit is stomper in vergelijking met Melanotaenia duboulayi.
Verspreiding en leefgebiedMelanotaenia duboulayi bewoont de afwateringen aan de kust ten oosten van de Great Dividing Range in het midden van de noordelijke kust van New-South-Wales, ongeveer 400 km ten noorden van Sydney naar Bundaberg in het zuiden van Queensland, Hastings River (NSW) tot Baffle Creek (Qld). Het is een subtropische soort die wordt aangetroffen in relatief stil, helder water met een temperatuur tussen de 16 en 28° Celsius. De leefomgeving omvat zoetwaterrivieren, beken, billabongs (hoefijzer meren), reservoirs, moerassen en lagunes met dichte vegetatie. De natuurlijke omgeving is onderworpen aan seizoenschommelingen, de watertemperatuur, pH (5,4 - 7,8) en de hardheid variëren aanzienlijk. Melanotaenia duboulayi is meestal te vinden in open water rond waterplanten, verzonken boomstammen of takken in de middelste en onderste waterlagen. Doorgaans brengen de vissen het grootste deel van hun tijd in open water door, waar zij kleine groepen vormen, met af en toe een of twee vissen die losbreken uit de groep om te verkennen. Het gedrag tussen de seksen lijkt ook te variëren met vrouwen die de basis vormen van de groep, terwijl de mannetjes rond zwemmen op zoek naar paai- of voedingskansen. Als het zonnig is, komen groepen jonge exemplaren in de buurt van het wateroppervlak om zich te voeden met drijvend materiaal op het oppervlak, maar grotere vissen blijven doorgaans op de bodem in de buurt van de waterplanten, die ze gebruiken als schuilplaats en voedselbron. In het midden van de dag lijken jongeren en kleine vissen gedrag te vertonen om hun warmte te regelen op de warmste plekken aan de oppervlakte. Onder bewolkte omstandigheden echter, hebben de vissen van alle soorten en maten voorkeur voor dieper water. In de natuurlijke leefomgeving voeden de vissen zich voornamelijk aan de oppervlakte met landinsecten, maar ook met bodemmaterialen, bijvoorbeeld schaaldieren en wieren.
BiologieRegenboogvissen vormen de meest een vissengroep met de meeste soorten binnen de Australië-Nieuw-Guinea-regio. Desondanks is relatief weinig bekend over de biologie van de meeste regenboogvissoorten in hun natuurlijke leefomgeving. De meeste informatie over de biologie van de vissen is voornamelijk gebaseerd op observaties in het aquarium. Paaien gebeurt van september tot december voor het begin van de zomerregens. Het paaien vindt plaats in de vroege ochtend of 's avonds vlak voor het donker. Elk vrouwtje legt een aantal eieren per dag, die worden bevrucht door het mannetje. Eieren kleven aan fijnbladige planten of tussen de wortels van drijvende vegetatie door meerdere lange, dunne filamenten die ontspringen van een punt op het ei-membraan. Door het water geharde eieren hebben een diameter van 0,98-1,8 mm en komen uit na 5-9 dagen na de bevruchting, bij een watertemperatuur tussen 24 en 29° Celsius. Bij het uitkomen zijn larven 2,5 tot 4,2 mm lang en hebben een verkleinde, maar nog steeds aanwezige dooierzak. De pas uitgekomen larven verzamelen zich binnen een paar uur in de buurt van het wateroppervlak en binnen 12 uur beginnen ze zich te voederen. Zo’n 32 dagen na het uitkomen, hebben de larven een gemiddelde lengte van ongeveer 14-15 mm en na 72 dagen 21-25 mm. Jonge vissen groeien snel en bereiken volwassenheid binnen het jaar na uitkomen. Beide geslachten zijn op ongeveer 4-5 centimeter geslachtsrijp. Bij deze soort is een sterke seksueel dimorfisme aanwezig waarbij de mannetjes meestal groter en helderder van kleur zijn.
OpmerkingenMelanotaenia duboulayi is de oorspronkelijke “Australische Regenboogvis” en werd al in de aquariumhobby gehouden rond het begin van de twintigste eeuw. Melanotaenia duboulayi werd bekend als de “Karmozijn Gevlekte Zonnevis” (Crimson-spotted Sunfish) en ten onrechte geïdentificeerd als Melanotaenia nigrans. Amandus Rudel was een van de oprichters van de Aquarium & Terrarium Vereniging van Queensland, en in 1927 introduceerde hij de Australische regenboogvis in de internationale aquariumhobby, toen hij exemplaren van Melanotaenia duboulayi per stoomschip naar Duitsland stuurde, en die later werden gefokt door het Berlijnse Aquarium. Sprekend over Melanotaenia duboulayi, zei Amandus: “Ik was verbaasd over de schoonheid van deze vis toen ik ze voor het eerst zag. Net als een levende regenboog, is er geen andere vis die kan tippen aan haar schoonheid. Uiteraard is het sindsdien mijn favoriet.” Aangenomen wordt dat uit deze eerste zending naar Duitsland Melanotaenia duboulayi is geïntroduceerd in de georganiseerde aquariumhobby in heel Europa, en vervolgens naar Noord-Amerika is gegaan. Deze vis is waarschijnlijk de soort waarop de huidige gemeenschappelijke naam “Regenboogvissen” is gebaseerd. In 1930 werd een aantal Melanotaenia duboulayi gevangen in de Mississippi. Dit was een van de eerste gevallen van ingevoerde siervissen die in de VS werd gevonden.
Literatuur- Allen G. R. (1980). A Generic Classification of the Rainbowfishes (Family Melanotaeniidae). Records of the Western Australian Museum 8 (3): 449-490. - Crowley L.E.L.M., W. Ivantsoff and G. R. Allen (1986). Taxonomic Position of Two Crimson-spotted Rainbowfish, Melanotaenia duboulayi and Melanotaenia fluviatilis (Pisces: Melanotaeniidae), from Eastern Australia, with Special Reference to Their Early Life-history Stages. Australian Journal of Marine and Freshwater Research 37: 385-98. - O'Donnell, D. J. (1935). Annotated list of the fishes of Illinois. Illinois Natural History Survey Bulletin 20(5): 473-500. - Yearsley, G. K., Last, P. R., and Hoese, D. F. (2006). Standard Names of Australian Fishes. CSIRO Marine and Atmospheric Research, Australia Bron: Home of the Rainbowfish Auteur: Adrian R. Tappin Vertaling: J. de Lange
|